In de Nieuwe Steentijd gingen mensen zich langzamerhand op een plaats vestigen. Van jagers en verzamelaars werden het primitieve boeren. Als woonplaats kozen zij een veilige en droge plaats, zoals de strandwal in de omgeving van Rijswijk. Vanaf ongeveer 3800 v. Chr. leefden hier mensen. Bij de aanleg van de wijk Ypenburg vonden archeologen overblijfselen van deze kleine nederzetting en haar bewoners.
Duizenden jaren lang leefden mensen van de jacht op wilde dieren, het vangen van vissen en het verzamelen van planten en vruchten.
Ze trokken door de natuur, zonder huis of veel bezittingen. Maar rond 5300 v. Chr. veranderde er iets. In Limburg verschenen de eerste primitieve boeren. In plaats van alleen te leven van het jagen en verzamelen, verbouwden zij ook zélf voedsel. De families gingen bij elkaar op één plek wonen in grote boerderijen, dicht bij hun akkers en vee.
Het Ypenburggebied bestond uit zandheuveltjes. Op deze duinen hield je droge voeten
Archeologen aan het werk. Met kwastjes en krabbertjes wordt een skelet blootgelegd.
Hiermee begon een periode die de Nieuwe Steentijd heet. Het duurde nog vele jaren voor alle andere rondtrekkende jagers het voorbeeld van de Limburgers volgden. De eerste 'Rijswijkers' streken pas rond 3800 v. Chr. neer, op de plek waar nu de wijk Ypenburg ligt. Waarom ze uitgerekend deze plaats kozen om zich te vestigen, is wel te verklaren. Rond 4100 v. Chr. lag de kustlijn als gevolg van een stijgende zeespiegel verder landinwaarts dan nu. Ter hoogte van het huidige Rijswijk vormde zich een duinenrij. In de loop der tijd trok de zee zich terug en kwam de kust meer naar het westen te liggen. Daar ontstonden weer nieuwe duinen. Maar de oude strandwal bleef bestaan. Rond 3800 v. Chr. bestond het Ypenburggebied dus uit verschillende zandheuveltjes. Al waren deze duinen niet zo hoog, je hield er zeker droge voeten. Dat de steentijdmensen deze locatie uitzochten, was daarom niet zo gek. En kennelijk voldeed de omgeving aan de verwachtingen, want tot ongeveer 3200 v. Chr. bleven zij er wonen.
Skelet van Ypje
film op YouTube over de steentijd in Ypenburg
(met dank aan Historische Vereniging Buitenplaats Ypenburg)
In de zeshonderd jaar dat er hier mensen waren, hebben er minstens twee grote boerderijen gestaan. Op en rond deze huizen leefde een kleine groep volwassenen met hun kinderen en honden. Ze hadden een bescheiden veestapel die in elk geval bestond uit varkens en een klein soort koeien. Voor de rest van hun voedsel konden ze aan beide zijden van het duin terecht. In de zee vingen zij vis en zeehonden, die op het strand werden gedood om geen rommel rond het huis te maken. Aan de andere kant van het duin, richting binnenland, lag vruchtbare grond waar graan verbouwd kon worden. Daar werd ook gejaagd op wilde zwijnen en elanden. Zij waren populair omdat ze veel vlees leverden en daarnaast stevige botten hadden. Hiervan maakten de mensen gereedschap, of sieraden. Ook in de Steentijd was er aandacht voor het uiterlijk! Vogels werden opgejaagd en met netten gevangen. Zelfs de enorme zeearenden, met een spanwijdte van twee meter ontkwamen niet aan de jagers. In de ruitijd waren ze het makkelijkst te pakken. Door alle losse veren hadden de vogels dan moeite om op te stijgen.
Ook zoetwatervissen zoals steur en zalm waren geschikt als voedsel. Frambozen, pruimen en bramen leverden vitamines en het dieet werd verder aangevuld met noten, eikels en eetbare planten. Van gerst en emmertarwe werd pap gekookt en koeken gebakken.
Zeehonden werden op het strand gedood, om geen rommel rond het huis te maken
Het vlees kookten de steentijdmensen in een pot, of ze braadden het boven een vuurtje. Voor dit vuur werden bomen gekapt met een bijl, die bestond uit een blad van vuursteen, vastgeklemd in een stuk hout. Zo'n bijl was een kostbaar bezit. Kleine vuursteentjes waren nog wel in de buurt te vinden, maar de grote stukken vuursteen voor het maken van gereedschap moesten helemaal uit Limburg komen. In een tijd waarin de mens zich alleen lopend verplaatste, was dat een enorme afstand. De bewoners in het westen gingen de stukken steen waarschijnlijk niet zelf ophalen. Zij kregen ze door te ruilen met andere stammen. Soms werden de stenen aangeboden als geschenk. Wie eenmaal een goede bijl te pakken had, was er zuinig op.
Als een kookpot kapot ging, werd hij niet zomaar weggegooid. In de gebroken stukken werden gaatjes geboord en daar doorheen een touwtje getrokken. Het bij elkaar gebonden resultaat kon dan aan zijn tweede leven beginnen, als bewaarpot.
De kookpotten werden door de vrouwen geboetseerd van klei, vermengd met zand. Soms versierden ze de pot door er met hun nagels, een veertje of een stokje een mooie rand op te maken. Het bakken gebeurde door takjes en stro tegen de pot aan te zetten en die aan te steken. Kinderen mochten soms hun moeder 'helpen' en maakten eigen miniatuurpotjes. Het leven van de steentijdmensen klinkt al met al vrij ontspannen. De grootste zorg was of de maag gevuld kon worden, en dat was in die vruchtbare omgeving geen probleem. Toch, schijn bedriegt.
In de winter was het niet prettig wonen op het open duin. De koude wind, regen en sneeuw dwongen de bewoners hun nederzetting elk jaar voor een paar maanden te verlaten. In de kou maakten ze een lange reis richting Veluwe, waar ze beter beschermd waren tegen het gure weer.
Ziektes vormden een groot probleem. Door gebrekkige medische kennis stierven mensen aan relatief onschuldige aandoeningen als blindedarmontsteking. Daar stond tegenover dat men van gaatjes in de tanden geen last had. Zoetigheid bestond nog niet. De enige suiker die men binnenkreeg was afkomstig uit vruchten, in minimale hoeveelheden. Wel sleten de kiezen snel af, omdat er altijd zand in het eten waaide. Ook de botten hadden het zwaar te verduren. Het vele jagen en het bewerken van dierenhuiden tot leer lieten hun sporen na op het skelet. Aan het eind van hun leven waren de mensen volledig versleten. Ze werden dan ook meestal niet veel ouder dan veertig.
De steentijdmensen werden na hun overlijden begraven op een grafveldje. De bewoners van het duin hadden respect voor de doden. Waarschijnlijk werden familieleden bij elkaar gelegd. Er zijn in Ypenburg moeders met kinderen gevonden in één graf. Ook kwamen jong overleden broertjes en zusjes bij elkaar te liggen. De mensen werden niet altijd op hetzelfde moment begraven. Het kwam voor dat bestaande graven geopend werden om een later overleden familielid bij te zetten, of een geliefde. Aan de doden werden soms persoonlijke spulletjes meegegeven. Kralen, of een ringetje. Niet alles is bewaard gebleven. Meerdere graven zijn in de loop der tijd geplunderd. Uit sommige skeletten zijn zelfs nekwervels verdwenen, waarschijnlijk meegegraaid in de haast om bijvoorbeeld een ketting te stelen.
Moeder en kind in één graf.
Er is zoveel bekend over het leven in 'Rijswijk' in de Nieuwe Steentijd, omdat er in 1998 een unieke vondst werd gedaan. Bij het graafwerk voor de nieuwbouwwijk Ypenburg – inmiddels deel van Den Haag – werden dertig graven ontdekt met daarin de skeletten van 41 steentijdmensen. Daarnaast kwamen er bijlen en ander gereedschap, paalsporen van huizen, potten en dierenbotten naar boven. Een paar skeletten van de eerste bewoners van Rijswijks grondgebied zijn te zien in het Museon in Den Haag.
Reconstructie van Ypje. | Op één van de schedels, gevonden op Ypenburg, wordt laagje voor laagje een soort was aangebracht. | Langzaam ontstaat zo een gezicht. |
Met behulp van één van de gevonden schedels werd het mogelijk een reconstructie te maken van het hoofd van een ongeveer 35-jarige vrouw. Na lang onderzoek en vakkundig boetseerwerk kwam 'Ypje van Rijswijk' te voorschijn. Met haar creatie is het gelukt de Steentijdmensen echt een gezicht te geven.
De vondsten bij Ypenburg zijn zeer belangrijk geweest voor onze kennis van het leven in vroeger tijden. Rijswijk bleek in ieder geval al veel langer een aantrekkelijke woonplaats te zijn dan tot dat moment bekend was.
Ypje